Een rastaman stapt zingend, begeleid op zijn gitaar mijn kant uit. Toeval? Of bestaat dat niet en is dit weer één van de synchronische rariteiten die ik vaker meemaak? ‘No Woman No Cry’ van Bob Marley zingt hij, en kijkt me aan. Godver, dat komt binnen! Ziet hij dat ik sta te huilen? Nee joh. Mijn tranen zijn van die tranen die je inslikt. Je kent ze wel. Tranen die je tegenhoudt, want als je ze op zo’n moment laat gaan dan weet je zeker dat het niet meer goed komt.
Muzikale verbintenis
Mijn vader was één van de eerste Rastafari’s die in 1974 zijn voeten op Hollandse bodem plantte. Zijn reis – van veel zon naar weinig zon – was om de Caraïbische klanken naar Europa te brengen. Daar ontmoette hij mijn moeder, een Nederlandse vrouw die bij het horen van reggae in een soort extase raakte: ze sprong hoofdschuddend rond en bewoog mee op de ritmische golven van de muziek. Als je reggae kent en voelt, kun je je haar overgave goed voorstellen.
Tot diep in de nacht zongen en schreven ze samen liedjes. Toen Bob Marley en de Wailers in 1977 naar Nederland toerden voor een concert in de Houtrusthallen, vertelde hij haar dat ze hem dan zeker zouden ontmoeten. Mister Marley in levenden lijve – ‘Yeah right’ – mijn moeder geloofde er niks van en lachte erom.
Schaamte
Een halfuur voordat ik op het perron van station Zwolle stond te wachten op de trein naar Den Haag, kregen mijn tranen wel de vrije loop. In de wc van het restaurantje in de stationshal: daar was ik direct naar toe gelopen nadat ‘hij’ me had afgezet. Ik was overstuur en schaamde me. Voor wie? Dat wist ik niet, want het station was, op de rastaman en enkele andere mensen na, uitgestorven. Schaamde ik me voor mezelf, voor wat er niet lang daarvoor was gebeurd?
De ontmoeting
Het concert zou beginnen; de drukte was enorm. Zoveel mensen hielden van zijn muziek en waren part of his nation. De rastabeweging voor liefde en vrede. Een concert als dit was in die tijd ongekend. Mijn ouders liepen niet direct de Houtrusthallen in. De bus van de Wailers kwam aanrijden en daar ontmoetten zij Bob Marley. Ze kletsten wat, en bij het afscheid legde Bob zijn handen op haar semi-bolle buik: “Bless the child you are carrying.”
Winter in oktober
Iemand met de auto afzetten op het station: dat is toch normaal? Net als in ‘Annabel’, dat leuke liedje van Hans de Booy. Dat meisje dat onbezonnen is en vrij. Hij brengt haar naar het station, zij koopt een kaartje naar Parijs en hij wil met haar mee. Dat liedje: oh, wat houd ik ervan. Maar ik voelde me op dat moment geen Annabel. Ik was leeg, lusteloos, verbaasd, verdwaasd. Of was ik verdoofd? Keek ik om? Zeiden we gedag? Bespeurde ik enige schaamte of spijt op zijn gezicht? Ik weet het niet. Ik wilde de auto uit en nooit meer terugkijken. Mijn verhaal met hem zou hier stoppen. Op het koude station in Zwolle. Het werd winter – winter in oktober – en zo koud en guur had ik hem niet eerder gevoeld.
Natalie
(Foto Bas Schreuder)